Luchtvaartmaatschappijen verplicht tot schadevergoeding aan passagiers bij vertraging / annulering van een vlucht wegens onvoorziene technische problemen
Bij annulering of vertraging van een vlucht dienen luchtvaartmaatschappijen aan de betrokken passagiers verzorging te verstrekken en een schadevergoeding te betalen (tussen € 250,00 en € 600,00, afhankelijk van de afstand) tenzij de annulering of vertraging is te wijten aan buitengewone omstandigheden die niet voorkomen hadden kunnen worden indien alle redelijke maatregelen waren getroffen. Deze schadevergoeding is gebaseerd op Europese regelgeving. Luchtvaartmaatschappijen doen er alles aan om onder deze schadevergoeding uit te komen en proberen het begrip “buitengewone omstandigheden” waar mogelijk op te rekken. Het Europese Hof van Justitie heeft op 17 september 2015 geoordeeld dat een technisch probleem dat zich plotseling heeft voorgedaan, dat niet aan gebrekkig onderhoud is toe te schrijven en evenmin tijdens een regulier onderhoud is ontdekt, toch niet onder het begrip “buitengewone omstandigheden” valt, zoals was betoogd door KLM. KLM zal uiteindelijk moeten betalen.
Deze op Europese regelgeving gebaseerde schadevergoeding is een doorn in het oog van de luchtvaartmaatschappijen. Het heeft de luchtvaartmaatschappijen al veel geld gekost (het totale financiële belang wordt geschat op enkele miljarden euro’s). Zij laten geen mogelijkheid ongebruikt om onder deze verplichting uit te komen. Luchtvaartmaatschappijen hoeven deze schadevergoeding niet te betalen wanneer de luchtvaartmaatschappij kan aantonen dat de annulering is te wijten aan buitengewone omstandigheden die niet voorkomen hadden kunnen worden indien alle redelijke maatregelen waren getroffen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij sabotage, terrorisme, of bij bepaalde technische problemen die voortvloeien uit met name verborgen fabricagefouten met gevolgen voor de vliegveiligheid. In een procedure bij de rechtbank Amsterdam betoogde KLM dat een technisch probleem dat zich plotseling heeft voorgedaan, niet aan gebrekkig onderhoud is toe te schrijven en evenmin tijdens een regulier onderhoud is ontdekt, onder het begrip “buitengewone omstandigheden” dient te vallen. Volgens KLM was de vertraging te wijten aan een combinatie van mankementen: er waren twee onderdelen defect, te weten de brandstofpomp en de hydraulische eenheid. Deze onderdelen, die niet beschikbaar waren, moesten vanuit Amsterdam worden ingevlogen om vervolgens in het betrokken vliegtuig te worden gemonteerd. KLM had verder betoogd dat de defecte onderdelen nog niet over hun gemiddelde levensduur heen waren en dat de fabrikant niet specifiek had vermeld dat zich mankementen zouden kunnen voordoen wanneer deze onderdelen een bepaalde levensduur hadden bereikt. Vanwege deze “buitengewone omstandigheden” zou KLM de annuleringsvergoeding niet behoeven te betalen, aldus KLM. De rechtbank Amsterdam (kantonrechter) heeft zogenaamde prejudiciële vragen gesteld aan het Europese Hof van Justitie om duidelijkheid te verkrijgen over de relevante Europese regelgeving. Het Europese Hof van Justitie heeft op 17 september 2015 geoordeeld dat een technisch probleem dat zich plotseling heeft voorgedaan, niet aan gebrekkig onderhoud is toe te schrijven en evenmin tijdens een regulier onderhoud is ontdekt, toch niet onder het begrip “buitengewone omstandigheden” valt.
De rechtbank Amsterdam (kantonrechter) had de prejudiciële vragen aan Europese Hof van Justitie gesteld om verduidelijking van de relevante Europese regels te verkrijgen teneinde uitspraak te kunnen doen in het geschil. Rechters in de lidstaten kunnen het Europese Hof vragen stellen over de uitlegging van de Europese regelgeving. Het Europese Hof geeft geen uitspraak in de aanhangige procedure maar beantwoordt alleen de gestelde prejudiciële vragen. De nationale rechter dient het geschil af te doen overeenkomstig de beslissing van het Europese Hof. Deze beslissing bindt op dezelfde wijze de andere nationale rechterlijke instanties die kennis dienen te nemen van een soortgelijk probleem. De rechtbank Amsterdam (kantonrechter) was gehouden om prejudiciële vragen aan het Europese Hof te stellen omdat er geen mogelijkheid van hoger beroep bestond. De ingestelde vordering bedroeg immers minder dan € 1.750,00. De uitspraak is van belang voor de vele andere gevallen van vertraging of annulering.
Voor meer informatie, contact mr. Wilbert ten Braak